Jaren heb je nauwelijks meer gedacht aan de wereld uit je kindertijd, een wereld waarvan je nu weet dat ze hem ‘paranormaal’ noemen. Maar bij je kind zie je hetzelfde als destijds bij jouzelf: zij heeft contact met een andere wereld, ziet en voelt geesten en andere energieën. Nu je maatschappelijk best goed geslaagd bent, een gezin hebt en je zaakjes op orde, nu voel je ineens die grote heimwee naar de wereld die je ooit kende en waar je nu geen toegang meer toe hebt.
Je loopt langs de deur van de kinderkamer en je hoort je dochter praten. Praat ze nu met iemand? Even sta je stil en luistert. Je weet dat ze alleen is en je voelt een rilling over je rug gaan. Dit is niet het soort gesprek dat ze met haar knuffels heeft of met haar poppen.
Als ze later beneden is en jullie samen aan de keukentafel zitten vraag je haar voorzichtig: ‘Met wie was je net aan het praten op je kamer?’ ‘Met opa’, zegt ze. ‘Hoe is het met opa?’, vraag je (had iemand dat vroeger maar aan jou gevraagd!). ‘Goed’, zegt ze blij. En jij voelt je ineens ontzettend verlaten…
- Je dochter doet je denken aan jezelf. Jezelf toen je nog klein was. De tijd dat je nog speelde op je kamer en daar fijn voelde, daar waar je je ook nooit alleen voelde. Als je daar aan terugdenkt voelde het juist heel fijn en vertrouwd aan. En eerlijk, dat mis je ook.
Het contact met de spirituele wereld, je gidsen, bekende overleden personen en soms ook onbekenden die langskwamen. De plekken waar je kippenvel kreeg, dat speciale gevoel van niet alleen zijn. Het veilige gevoel dat er iemand naar je keek terwijl er niemand “echt” was. Wat is het eigenlijk toch kaal geworden in je leven…
- ‘Doe opa maar de groeten als je hem de volgende keer weer ziet.’ Je hoort het jezelf zeggen en voelt ondertussen een verdriet. En een verlangen: je zou eigenlijk zelf iets willen zeggen tegen je vader, weer willen kunnen voelen dat hij er is. Hem zien. Of ruiken, ja, vroeger rook je soms op de gekste plekken de vreemdste geuren die anderen niet roken. Dat verbaasde je eerst, maar je wende eraan. Als kind merkte je steeds vaker dat anderen niet zagen of begrepen wat je bedoelde en op een gegeven moment ben je maar gestopt met het te delen.
- Je bent je gaan aanpassen. Eerst hield je die ervaring nog voor jezelf, maar later verdwenen de ervaringen steeds meer.
Veel meer dan op een bepaalde plek het idee krijgen dat je hier als eens bent geweest of dit al eerder had gezien bleef er niet over.
En dat wil je niet voor je dochter. Natuurlijk mag ze zichzelf zijn en hoort het er gewoon bij. En daar wringt de spreekwoordelijke schoen hè. Ooit was jij die dochter.
- Je bent het kwijtgeraakt, het contact. Maar om volledig jezelf kunnen zijn, om in dit leven te kunnen doen waarvoor je hier en nu naar aarde bent gekomen, heb je dat stuk van jezelf ook nodig. En het lukt je niet om de deur zelf weer open te maken.